Delft :
In 1359 werd de stad het recht ontnomen muren en poorten te bezitten. In 1394 mochten er weer poorten worden gebouwd en eerst in 1448 was het weer toegestaan de stad te ommuren. Van deze ommuring bleven van de vierentwintig waltorens er slechts drie over: de Huibrechtstoren aan het Oostplantsoen, de Rietveldse of Sint-Joristoren (sterk verbouwd) en de Bagijnetoren aan de Phoenixstraat. Alle drie de torens waren halfrond buiten de stadsmuur gebouwd en ze waren voorzien van een spits dak, De rond 1400 gebouwde Oostpoort bestaat uit twee slanke ronde torens, waartussen een doorgang met erboven een klein wachtlokaal, Om de bovenruimten te kunnen bereiken werd tegen de toren aan de oostzijde een traptoren gebouwd, toegankelijk onder de eerste weergangboog van de stadsmuur.
Oostpoort :
Beide torens werden in het begin van de zestiende eeuw verhoogd met een iets overgekraagd achtzijdig gedeelte met een scherpe naaldspits. Voor de poort werd in de zestiende eeuw een hoog ommuurd bolwerk gebouwd, van de poort gescheiden door een grachtje, waarover een brug lag. De uitgang naar buiten werd gevormd door een ophaalbrug, waarvan de as haaks op die de poort stond. Het bolwerk werd eerst in 1765 geslecht. Bij de poort sluit aan weerszijden aan de achterzijde een stuk stadsmuur aan. Aan de oostzijde is een overdekte weergang op vijf bogen met haaks een boog over het Oosteinde. Deze waterpoort kon met hekken worden afgesloten.