Zierikzee.
De poort zelf heeft een zeer ingewikkelde bouwgeschiedenis en vormt een gecompliceerd verdedigingswerk. Oorspronkelijk zal er aan de stadzijde een bouwwerk hebben gestaan van gelijke vorm als de Zuidhavenpoort. De muren ervan vormen gedeeltelijk nog de wanden en de fundamenten van de eigenlijke doorgang aan de stadzijde. De poort was een versterking op de plaats waar de met een bocht op de stad aanlopende Gouwe de haveningang bereikte. Strategisch was dit, voor het graven van de Nieuwe Haven rond 1600, het belangrijkste punt van de omwalling. De Noordhavenpoort diende tevens als waterkering tussen het zeewater in de Gouwe, onderhevig aan eb en vloed, en het binnenwater, waarvan de laagste stand ongeveer de normale ebstand van de zee zal zijn geweest, omdat er toen alleen via spuisluizen werd afgewaterd. Het verschil in de waterstanden komt duidelijk tot uiting bij de schietgaten. In de naar de zee gerichte zijde bevindt zich in de vroeg- zestiende-eeuwse vleugel een rij kleine kanongaten met een kijksleuf erboven juist onder het vooruitspringende plint, zó, dat de gaten boven de toenmalige vloedstand zullen hebben gelegen. Omdat men kennelijk vanuit zee het grootste gevaar verwachtte werd erboven nog een dergelijke rij kleine kanongaten aangebracht. In de vleugel, die op de polders uitzag, rijst de poort hoog uit de gracht op.
Noordhavenpoort.
Op zolderhoogte zijn in de topgevel een luik en ter weerszijden daarvan een kijksleuf met een verbreding aan de onderzijde, zodat het mogelijk is tot vlak voor de poort te kijken Aan de stadzijde werden de ruimten aan weerszijden Van de poortdoorgang in 1559 grondig verbouwd en gemoderniseerd. Met behoud van de oude buitenmuren, waarin geschutgaten en schoorsteen- en privaatkanalen gehandhaafd bleven, werden de bovenstraatse ruimten vernieuwd. Er werden twee rolwerkgevels in de vormen van de vroege Zuidnederlandse renaissance opgetrokken, geheel bekleed met witte Brabantse steen en veel gelijkenis vertonend met de gevels van het Zierikzeese stadhuis die vijf jaar ouder zijn. Het is gebleken dat men inwendig de zolderruimte oorspronkelijk een houten tongewelf onder de kap heeft willen geven, waaruit ook weer de overeenkomst met het stadhuis blijkt. De kappen werden als open constructie uitgevoerd. Details wijzen erop dat bij de bouw Vlamingen uit de omgeving van Antwerpen betrokken geweest kunnen zijn. Het in 1559 gebouwde deel heeft geen verdedigbaar karakter meer. In de achttiende eeuw waren in de poort de stadssmidse en de kalkkelders ondergebracht.