Zierikzee.
Deze poort is de meest volledige stadspoort uit de vroege veertiende eeuw in Nederland. Met uitzondering van de gevel aan de veldzijde tussen de beide torens is vrijwel alles nog in ongewijzigde toestand aanwezig. Het gebouw bestaat uit een fors rechthoekig bouwblok van ongeveer elf bij elf en een halve meter, geflankeerd door twee ronde torens, met een diameter van zes meter, op de hoeken aan de veldzijde. Boven de overwelfde doorgang bezit de poort twee verdiepingen en een zolder. De doorgang is overdekt met twee kruisgewelven. Naast de poort is aan weerszijden een ruimte, waarin tevens de toegang tot de benedenruimten van de beide torens, in de achttiende eeuw als cachot in gebruik. In de westhoek aan de stadzijde is een spiltrap in de muurdikte. De beide loodzware eiken poortdeuren zijn voorzien van een bescherming van ontelbare smeedijzeren spijkers. Voor de deuren tekent zich de hameisleuf af. Op de eerste verdieping begint ook in de andere hoek aan de stadzijde een spiltrap in de muurdikte. Deze loopt ook ongeveer twee meter naar beneden door om daar eens toegang te geven tot de weergang op de stadsmuur. Aan de buitenzijde is nog een dichtgemetselde doorgang zichtbaar. In het voormalige wachtlokaal op de eerste verdieping is een stookplaats met wangen en consoles in Doornikse steen, tegen de oostelijke wand. In de beide torens worden de ruimten gedekt door een koepelgewelf. In de hoeken ervan, naar de stad gekeerd, zijn privaten, zoals ze ook in de ruimte op de begane grond en de tweede verdieping op die plaats zijn, steeds iets van elkaar verspringend, zodat het afval vrij naar beneden kon vallen in de stadsgracht. In de muren van de torens zijn afwisselend kijksleuven en rechthoekige gaten, die als schietgat zullen hebben gediend. Alleen de westelijke spiltrap gaat via de tweede verdieping door naar de zolder; de oostelijke trap stopt bij de tweede verdieping. De hoofdruimte aldaar bezit een interessante constructie.
Nobelpoort.
De balklaag erboven wordt ondersteund door twee keurig bewerkte standvinken. In oost-west richting zijn sleutelstukken met eenvoudig houtsnijwerk en peerkralen. Daarop ligt een zware onderslagbalk die de fors uitgevoerde balklaag onder de zolder ondersteunt. In deze ruimte is een soortgelijke stookplaats als op de eerste verdieping, maar nu tegen de westelijke muur. De ruimte wordt verlicht als het lokaal eronder: door een breed venster, geflankeerd door een smal aan weerszijden, aan de stadzijde. Op de zolder ziet men een fraaie vroeg-veertiende-eeuwse kap. Op deze hoogte was voor de muur langs een verbinding tussen de beide torens, vermoedelijk met werpgaten. Door het wegbreken van de muur aan de veldzijde in de eerste helft van de achttiende eeuw en de vervanging daarvan door een meer naar buiten geplaatste muur is de situatie gewijzigd. De oude vorm is overal duidelijk aanwijsbaar. De oostelijke toren wordt bekroond door een achtkante spits op een achtzijdig uitgemetselde voet. De spits rust op een ouder balkkruis en schijnt een latere vernieuwing. Hetzelfde is het geval met de zestienzijdige spits op de westelijke toren. Deze heeft dezelfde hoofdconstructie als de andere torenspits. De voet is hier rond. Opvallend is dat rond de voet van het hoofddak van de poort nooit een weergang geweest is; dit in tegenstelling tot de Zuidhavenpoort.