Zierikzee.
De Zuidhavenpoort, voor het graven van de Nieuwe Haven de toegang tot de stad van het eiland Duiveland, is een verkleinde en soberder uitgave van de Nobelpoort, echter zonder de grote torens. Tegen de poort is een traptorentje, van waaruit men de stadsmuren en de poortruimten kan bereiken. Oorspronkelijk had deze poort een open weergang, waarbinnen de dakschilden oprezen. De hoektorentjes waren niet overdekt. Het gebouw bestaat uit een overwelfde doorgang waarboven zich drie, door houten balklagen overdekte, verdiepingen bevinden. Het metselwerk is van grote Zeeuwse moppen met groene gesinterde koppen. Waar nog oorspronkelijk buitenwerk zichtbaar is aan noord- en zuidzijde zijn met deze sinterkoppen grote figuren gemaakt. Enige natuurstenen onderdelen zijn van Doornikse steen; een gedeelte van de hoeken is verlevendigd met witte Brabantse steen. Oorspronkelijk werd het poortgebouw bekroond door een tentdak met een vrij korte nok. Later werd de weergang onder het dak gebracht en werden de vier hoektorentjes voorzien van een achtkante spits die inwendig op een open houtconstructie rust. Onder het latere dakvlak, in de achttiende eeuw nog voorzien van een open zeskant daktorentje, bleef de vroeg veertiende-eeuwse kap grotendeels behouden en deze werd bij de restauratie in de jaren 1961-1967 nauwkeurig in de oorspronkelijke vorm hersteld. In de spietorentjes bevinden zich onder de weergang overwelfde ruimten met dichtgezette kijksleuven.
Zuidhavenpoort.
De buitenmuur van de weergang vertoont afwisselend een sleuf en een vierkant gat met een latei van Doornikse steen, vooral aan de noordzijde nog goed zichtbaar. Bij de noordoosthoek werd in de zestiende eeuw op de eerste verdieping een kruisvenster gemaakt, waardoor de haventoegang goed kon worden overzien. In de jaren rond 1779 is er bijzonder veel aan de poort gerepareerd, waarbij grote delen werden beklampt en vernieuwd in Utrechtse baksteen. Sedert 1964 hangt in het dakkoepeltje een aantal klokken van de Mechelse gieter Peter van den Ghein, uit de jaren 1550-1554, afkomstig uit de stadhuistoren. Bij een verbouwing, die vermoedelijk in de jaren 1491-1492 plaatsvond, werd een nieuwe, vrij rijk versierde muur aan de buitenzijde bekleed met witte Brabantse steen en aan de noordzijde tegen de poort gebouwd. De weergang rust op bogen aan de binnenzijde en hij rust aan de buitenkant op een overkraging van zandstenen tudorboogjes. In de terugliggende velden onder de weergangbogen zijn geschutgaten, naar buiten uitlopende in een brede sleuf. Deze gaten volgen een oplopende lijn, steiler dan de straat naar de huidige brug oploopt. Uit een gravure uit 1743 blijkt dat de dubbele ophaalbrug hoger boven het water was en de straat dus steiler moet hebben opgelopen.